U bent op zoek naar een goochelaar? Bel 0318-727828 of 06-20285267, of mail naar info@goochelaars-nederland.nl.
Home | Goochelen | Uit de oude goocheldoos | Leve de lekenjury
Leve de lekenjury
In Zwolle, u zult zich dat herinneren, hadden enkele concoursdeelnemers in ruime mate het element 'dans' in hun goochelwerk geïntegreerd, Dat was voor een van onze lekenjuryleden aanleiding zich af te vragen: "Als er zoveel gedanst wordt in zo'n nummer, kun je dan nog wel van een goochelnummer spreken?' We zijn op die opmerking tijdens de juryberaadslagingen niet al te diep ingegaan, maar in feite is dat discussiepunt al heel oud.Het begon in 1946 op het congres in Amsterdam. De FISM bestond destijds nog niet, maar er waren wel een paar buitenlandse deelnemers. De Grand Prix ging toen naar Jean Valton, een Franse amateur. Hij had zijn kaartmanipulaties met zoveel pure jongleereffecten doorspekt, dat velen het daarom met die Grand Prix niet eens waren (dat schijnt bij jury-uitspraken wel eens vaker voor te komen ...). Jean Valton heeft destijds een ware rage ontketend in Nederland, iedereen wilde zijn bekroonde jongleerstunts nadoen. Bijvoorbeeld: een spel kaarten in drie pakjes verdeeld op de gestrekte arm leggen, alles opgooien en de pakjes dan stuk voor stuk met de andere hand vangen (voor wie het nu, 1994, nog eens wil oefenen: wèl elastiekjes om de pakjes doen, anders blijf je bukken en oprapen!). Ook Nederlandse artiesten uit die jaren hadden soms afwijkende elementen in hun goochelwerk. De Flezki's combineerden goochelen met dansen; de illusionist Crochet zong op het toneel het hoogste lied; Sealtiel had een mixture van goochelen en zakkenrollen. De Zwitserse Marvels lieten klarinetten en saxofoons verschijnen en verdwijnen, en speelden daarop tussendoor de mooiste solo's.
Kon je in zo'n geval nog van een goochelnummer spreken? Ik persoonlijk vind van wel. Goochelen is voor alles amusement, hoort het tenminste te zijn. Waarom zou een artiest zijn technische vaardigheid als goochelaar niet verbinden met andere show-elementen? Sommige illusies van David Copperfield zouden veel van hun impact verliezen zonder die perfecte choreografische uitwerking. Andere artiesten versterken hun goocheltechniek met conférence, mime, toneelspel, kostuumwisselingen en wat dies meer zij. Als we dat allemaal heel gewoon vinden, is er - dacht ik - tegen een beetje dans of een beetje jongleren ook niets in te brengen. Let wel: een béétje. Elke overdrijving schaadt hier, net zoals een te intensief gebruik van de rookmachine alleen maar in het nadeel van een nummer werkt.
Een andere opmerking van de lekenjury in Zwolle: "Waarom doen zo veel goochelaars precies dezelfde trucs?" Het bleek niet eenvoudig deze leken uit te leggen dat sommige collega's nu eenmaal verzot zijn op een ringspel, op doorgeknipte stukken touwen op de onvermijdelijke zombie. We komen hier op het gebied van modetrends en regelrechte imitatie. Velen onder ons, mijzelf niet uitgezonderd, hebben de neiging trucs waarmee je een ander succes ziet hebben, in je eigen repertoire op te nemen. Daar is in feite niets tegen, mits ... de artiest er een eigen, originele draai aan geeft. Als ik aan een ringspel denk, zie ik in gedachten Richard Ross en Frédéric voor me; als ik het woord zombie hoor, denk ik meteen aan Norm Nielsen of aan Jeroen van Luit. Alle andere ringspelen en zombies hoeven voor mij dan niet meer zo erg. Een grote en door velen gemaakte fout is om te veronderstellen dat een bepaald voorwerp zélf al succes garandeert. Een voorbeeld. Toen Channing Pollock in 1953 het Londense Palladium op zijn kop had gezet met zijn adembenemende duivenprodukties - naar mijn gevoel nooit geëvenaard - was er een maand later in heel Londen niet één witte duif meer te koop (historisch!). Elke Britse amateur stond thuis voor de spiegel Pollockje te spelen. Maar het zat hem niet in die duiven, het zat hem in de stijl van de artiest! Vandaar mijn advies: word nooit verliefd op een attribuut. Sommige daarvan zouden we eigenlijk eens op de vuilnisbelt moeten werpen: wie in 1994 nog iemand met een Levante-box wil verbluffen, moet wel van heel goeden huize komen ...
Een derde opmerking, in Zwolle gehoord: "Waarom zijn sommige trucs vanaf het begin zo 100% voorspelbaar?" Ook alweer iets waar vakmensen zelden over nadenken. Het doek gaat op, je ziet een grote vierkante kist en daarnaast een rek met 12 tot 15 degens. Het meisje gaat in de kist, de jongen grijpt de eerste degen. Op dat moment kun je rustig naar de bar gaan om iets te drinken; je weet immers exact wat er de komende minuten gaat gebeuren. Of: een manipulator produceert een zakhorloge en hangt dat aan een haakje op een stellage, waarop nog 23 lege haakjes zichtbaar zijn. Ook nu kun je zonder iets te missen een paar minuten inslapen; het is volkomen duidelijk hoe het verder zal gaan. Ik kan toekomstige concoursdeelnemers niet genoeg op het hart drukken zulke situaties te vermijden: in showbusiness is het begrip 'vervelend' nu eenmaal identiek met het begrip 'slecht'. Als je de aandacht van je publiek eenmaal hebt, laat die dan geen moment verslappen! Overigens, ook bij close-up magic ligt datzelfde gevaar levensgroot op de loer. Wie tijdens een concours een vier-aas-truc vertoont, waarbij elk van de vier azen met een verschillende, technisch moeilijke greep geproduceerd wordt, oogst bijval van de collega's. Een leek ziet, hoe je het ook bekijkt, vier keer hetzelfde en verliest snel zijn interesse. Wat zou voor een leek een ideale vier-aas-truc zijn? Het eerste aas verschijnt via een spectaculaire manipulatie; het tweede aas bevindt zich in de handtas van de presidente van het feest; het derde aas daalt aan een parachute vanuit de lamp naar beneden; het vierde aas zit op een raam geplakt, maar wel aan de buitenkant. Met opzet overdrijf ik nu, om duidelijk te maken waar het om gaat: leken kijken heel anders tegen onze verrichtingen aan dan collega's en juryleden.
Ik hoop dat, wát er toekomstig ook aan het jurysysteem veranderd zal worden, er altijd lekenjuryleden bij een concours zullen worden betrokken. Zij vormen 'de stem des volks', zij vertegenwoordigen onze toeschouwers. Laten we niet vergeten wat de grote clown Buziau lang geleden eens tegen Toon Hermans zei: 'Wij artiesten hebben maar één enkele baas: het publiek!'
Daarom: lang leve de lekenjury!
Dick Harris
Dit artikel is gepubliceerd op zaterdag 13 juni 2015 om 10.10 uur en komt uit de Informagie (jaargang 5, nummer 4, maart/april 1994), het Nederlandse vakblad voor de goochelkunst. Het artikel is met toestemming van de eindredacteur geplaatst op deze website.